Als twee geliefden

Cauwelaert, August van, 1885-1945

Als twee geliefden, onervaren,
en vurig voor elke' eed bereid,
hun handen en hun monden paren,
lachend voor tijd en eeuwigheid,

weet geen hoe traag en duur gewonnen
't geluk eerst wordt ons duurzaam deel;
elk zoekt zichzelf nog, onbezonnen,
in de' ander onder warm gestreel.

Dit is nog speelse en plaagse minne,
dit is nog jonge dartelheid
en ongedurigheid der zinnen,
die zich in de' eigen lust vermeit.

Zo minden vaak geliefde' en braken
hun beider harten spelend stuk,
en gaarden schreiend bij 't ontwaken,
de scherven van hun schoon geluk.

Maar als nog man en vrouw na jaren,
in rijk en rustiger gevoel,
hun handen en hun monden paren,
weet 't hart zich veilig bij zijn doel.

Hun zielen zijn zozeer verweven,
dat wie van beide' in volheid geeft,
een blijdschap voelt van binnen beven,
alsof hij 't rijkste ontvangen heeft.

Deez' liefde lokt geen wufte wijze,
deez' liefde kent geen grens of tijd;
dit is harts rechte en veilige reize,
dit is geluks bestendigheid.


Overgenomen uit: Alleen liefde houdt stand, gedichten over huwelijk, liefde en trouw, Kampen: Kok 2003.

Winterochtend

Coninck, Herman de, 1944-1997

Ik hou van ochtendlijk vrijen,
vóór alles weer moet
nog even mógen. En nadien buik aan rug
nog wat tegen elkaar aanliggen in de klaarte
van net-klaargekomen-zijn.

Buiten ligt alles helder vastgevroren,
een klare vriesochtend is altijd klaarder
dan een klare zomerochtend, ongeveer zoals
helderheid in een zwart-witfilm
helderder is dan in kleuren.
Alles is zichtbaar. De naakte feiten
hebben kou.

Maar wij niet. Na de liefde buiten komen
is zoiets als van de sauna
in ijskoud water springen: je voelt het
nauwelijks. je voelt het net genoeg
om je ijzersterk te weten.

Overgenomen uit: Arie Boomsma, Waarom ben je niet bij mij, Amsterdam: Prometheus 2013.

In den bijbel van een jeugdig echtpaar

Costa, Isaac da, 1798-1860

Van God bevoorrecht paar, in 't bloeien uwer dagen
vereenigd om te zaam Zijn zalig jok te dragen!
Een lamp zij voor uw voet, een zon blijve op uw pad,
langs 't u gegunde spoor naar de eeuwge vredestad,
dat Woord, voor eeuw aan eeuw onfeilbaar neêrgeschreven,
die Schrift, door d' eeuwgen Geest Zijn' heiligen ingegeven!
Het zout by vreugde en vreê, het zoet by kamp en kruis,
de vraagbaak van uw hart, het wetboek van uw huis,
de noordstar, die op aard uw weg en gangen regelt,
't bewijs der erfnis u verzekerd en verzegeld,
't getuigenis van den Heer, wiens vlekloos offerbloed
voor hart en huis by God gestaâg verzoening doet!
Met door Zijn Woord en Geest steeds versch hergeven krachten
welzalig die Hem dient! walzalig die hem wachten!


Overgenomen uit: Alleen liefde houdt stand, gedichten over huwelijk, liefde en trouw, Kampen: Kok 2003.

Reeds naakt de herfst

Genderen Stort, R. van, 1886-1942

Reeds naakt de herfst met purper en met goud,
Met vogeltrek en zilverdraad, met regen,
Dan wordt het stil en stiller in het woud,
Terwijl de bladeren ritselen allerwegen.

Dan vieren wij het leven niet meer buiten,
Maar binnen, aan den warmen, open haard,
En mijmerend volgen wij weer door de ruiten
Het spel der bladeren, dwarrelend over de aard’.

Zoo gaan dan alle dingen ras voorbij,
De korte vreugden en de lange smarten,
Maar stand houdt één ding in dit veeg getij,
De diepe vrede van ons beider harten.


geciteerd uit: Alleen liefde houdt stand, gedichten over huwelijk, liefde en trouw, Kampen: Kok 2003.

Liefde

Genestet, P.A. de, 1829-1861

Die ik het meest heb liefgehad,-
't Was niet de slanke bruid, met wie 'k in 't zoeter leven
Mocht dwalen op het duin en droomen in de dreven,
Wier hand mij leidde op 't rozenpad;

't Was niet de jonge en teedre vrouw,
Die, goede genius, mijn hart, mijn huis bewaakte,
Die mij het leven, ach, zoo licht en lieflijk maakte,
Met al den rijkdom harer trouw!

"Zoo was 't de moeder van uw kroost,
Die u, gelukkige, voor 't offer veler smarte,
Deed smaken, onvermengd, het reinst geluk van 't harte,
Des levens liefelijksten troost?"

Neen! - die ik 't meest heb liefgehad,
Dat was mijn kranke; 't was de moede, de uitgeteerde,
Van wie ik leven beide en hopend sterven leerde,
Toen 'k weenend aan haar sponde zat.


Overgenomen uit: Alleen liefde houdt stand, gedichten over huwelijk, liefde en trouw, Kampen: Kok 2003.

Zie je ik hou van je...

Gorter, Herman, 1864-1927

Zie je ik hou van je,
ik vin je zoo lief en zoo licht -
je oogen zijn zoo vol licht,
ik hou van je, ik hou van je.

En je neus en je mond en je haar
en je oogen en je hals waar
je kraagje zit en je oor
met je haar er voor.

Zie je ik wou graag zijn
jou, maar het kan niet zijn,
het licht is om je, je bent
nu toch wat je eenmaal bent.

O ja, ik hou van je,
ik hou zo vrees'lijk van je,
ik wou het heelemaal zeggen -
Maar ik kan het toch niet zeggen.


Overgenomen uit: Alleen liefde houdt stand: gedichten over huwelijk, liefde en trouw, Kampen: Kok 2003.